Waarom veel onderzoek in de la verdwijnt (en waarom dat vooral aan de onderzoeker ligt).
De overtuiging
Elke onderzoeker werkt aan het vergroten van kennis en inzicht op zijn of haar inhoudelijke deskundigheid. De meeste onderzoekers doen dat omdat daar een al dan niet geëxpliciteerde, bredere behoefte aan ten grondslag ligt: het beleid (of breder: de samenleving) wil dit weten of zou dit moeten weten! Zelden is er sprake van het enkel bevredigen van de eigen nieuwsgierigheid.
Dat betekent dat bijna altijd (soms expliciet soms impliciet) het uiteindelijk doel van het onderzoek is, dat er kennis wordt genomen van de nieuwe kennis die dat onderzoek oplevert. Daardoor is ook bijna elke onderzoeker bezig om zijn nieuwe kennis in een aantrekkelijke vorm te gieten. Bij een onderzoeksrapport betekent dat dat de lezer de kaft wil omslaan, begint met lezen en blijft lezen. Vervolgens is het dan fijn als de lezer begrijpt wat er staat geschreven, overtuigd wordt door de redeneerwijze en onderbouwing, en daar naar gaat handelen. Als de lezer door woordkeuze, toon of stijl al na enige alinea's in de weerstand schiet, het rapport dichtslaat en weglegt, is vooral de onderzoeker tekortgeschoten.
Bij het uitvoeren en rapporteren van onderzoek dient de onderzoeker dus (ook) altijd zijn werk te beschouwen door de ogen van de beoogde gebruiker: voor wie schrijf ik dit eigenlijk? Is het antwoord op deze vraag 'ik' dan is het werk van de onderzoeker eindig. Zo niet, dan wordt het werk 'oneindig', want zeer complex, uitgebreid, altijd suboptimaal maar alleen dan van publieke waarde.
In de presentatie van onderzoek moet leidend zijn: hoe krijg ik in mijn toon, stijl, woordkeuze etc. het zover dat de lezer kennis wil nemen van deze kennis, ervan wil leren, er iets mee gaat doen? Dat verandert niets aan de onafhankelijkheid waarmee het 'wat' is ontstaan: met de uitkomst van onderzoek valt niet te onderhandelen. Maar voor hoe dat 'wat' wordt opgeschreven is niet één goede, objectieve manier. Die manier is altijd subjectief en de subjectiviteit moet worden ingevuld vanuit de overtuiging dat de juiste personen het zo makkelijk mogelijk moet worden gemaakt zich deze kennis eigen te maken.
@onderzoeker, lees je initiële tekst eens na door de ogen van de gebruiker. Bedenk je dan wat als het jouw 'kind' zou zijn waar zo 'objectief, niets verhullend, zeer direct, sterk oordelend en met de nadruk op wat niet goed gaat' over wordt geschreven, wat zou je dan vinden? Zou je dan direct genegen zijn met deze lessen aan de slag te gaan of voel je een gevoel van weerstand opborrelen?
Elke onderzoeker dient na te denken over de publieke waarde van zijn onderzoek. Voor het toevoegen van die publieke waarde moet onderzoek worden gebruikt. Daarvoor is een goede presentatie nodig. Misschien helpt het daarbij de presentatie van een onderzoek te zien als het geven van feedback. Daarbij gaat het vooral om acceptatie van de boodschap en de wil ervan te leren.
Marco Bik, Kenniscoördinator gemeente Rotterdam (OBI)
De praktijk
Ik ben het in grote lijnen met je eens. Alleen is het antwoord op de vraag voor wie je een rapport (of in welke vorm een onderzoek ook wordt gepresenteerd) schrijft, niet zo eenduidig als jij veronderstelt. Er zijn altijd verschillende soorten lezers, die de resultaten van een onderzoek op hun eigen manier interpreteren en gebruiken.
Persoonlijk doe ik mijn best om onderzoeksresultaten, hoe ingewikkeld het onderwerp of het onderzoeksproces ook is, op een zo toegankelijk mogelijke
manier op te schrijven of te presenteren. Bij wijze van spreken zou iedere Rotterdammer moeten kunnen begrijpen wat er staat; aan het eind van de dag doet een beleidsonderzoeker in dienst van de gemeente Rotterdam toch vooral zijn werk voor de Rotterdammer.
Maar we weten allebei dat onze ‘discussie’ niet gaat over de toegankelijkheid van onderzoeksresultaten voor alle Rotterdammers, maar over de manier waarop opdrachtgevers met politieke of maatschappelijke belangen soms
invloed proberen uit te oefenen op de manier hoe onderzoeksresultaten worden gepresenteerd. Niet om de toegankelijkheid te verhogen, maar om de (presentatie van) de resultaten beter te laten passen in de manier waarop zij het politieke of maatschappelijke proces willen vormgeven. Het onderzoek en de resultaten worden dan een instrument in handen van ‘lezers met een belang’.
Is dat erg? Maakt dat ons het werken onmogelijk? Nee, maar ik vind wel dat iedere onderzoeker in een beleidscontext zich bewust moet zijn van het krachtenveld waarin hij zich bevindt, en aan zijn professie verplicht is hier een stevige positie in te nemen. Een beleidsonderzoeker die zich alleen maar dienstbaar toont aan de belangen van politiek en beleid, doet zichzelf en zijn professie te kort. Een opdrachtgever, ook al heeft deze een politiek of ander belang, mag van een onderzoeker verwachten dat dat de onderzoeksvraag op onafhankelijke wijze wordt onderzocht, en de resultaten vervolgens op een toegankelijke manier worden gepresenteerd.
Het woord onderzoek veronderstelt ook nieuwsgierigheid, en de bereidheid ideeën bij te stellen op basis van nieuw verworven kennis. Herman Milikowski (wie kent hem nog?) had de schurft aan beleidsonderzoekers. Voor hem waren het ‘manusjes van alles’ en ‘bloedeloze verificateurs’. Iedere beleidsonderzoeker die zijn professie niet respecteert, of wiens onafhankelijkheid niet wordt gerespecteerd door opdrachtgevers binnen de beleidscontext, dreigt te voldoen aan Milikowski’s omschrijving. Ik probeer daar iedere dag voor te waken.
Frans Moors, onderzoeker gemeente Rotterdam (OBI)