Duo-Column: Het nut van betrouwbare en meerjarige ‘statistieken’
De overtuiging; Stef Oosterloo, speciaal adviseur kennis en strategie, gemeente Rotterdam
“Statistieken van hoge kwaliteit en betrouwbaarheid zijn van vitaal belang voor het functioneren van zowel de democratie als de economie. Goede en betrouwbare statistieken geven een objectief inzicht in de maatschappelijke en economische werkelijkheid. Dit inzicht is in gelijke mate aanwezig voor alle actoren. Als de onderhandelings- en besluitvormingsprocessen in de politiek en in de economie gefaciliteerd worden door onbetwiste gegevens, wordt voorkomen dat actoren een informatieachterstand hebben. Het CBS heeft uitdrukkelijk en ten principale de taak bedoelde uitkomsten openbaar te maken.” (MvT Wet op het CBS, kamerstuk 28277, 4 april 2002). Zo, die zit.
Als oud-directeur van de Erfgoedinspectie (opvolger van de Rijksarchiefinspectie) werd mij door de archief-inspecteurs dagelijks het belang ingepeperd van een goede en transparante archivering als noodzakelijk onderdeel van de rechtstaat. Toezicht op monumentenzorg, musea en archeologie was allemaal goed en wel, maar inzicht in overheidsarchieven was een grondrecht. Hoe moet je er anders achter komen of een besluit waarvan jij de gevolgen ondervindt, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen?
Vrijwel dezelfde redenering paste de wetgever laatstelijk in 2002 dus toe op statistiek. Niemand had op dat moment echter kunnen bevroeden dat 15 jaar later de tolerantie voor experts (“I think the people in this country have had enough of experts”) zodanig zou zijn geslonken dat niet alleen rapporten, maar ook hun schrijvers onder vuur kwamen te liggen van politiek en media. Defamatie van onderzoekers als Paul Frissen (“ontslaan!”) en Jaap van Donselaar (“flutonderzoeker!”) door Geert Wilders, maar niet lang daarna ook door mainstream politici als Charlie Aptroot die destijds als Kamerlid een studie naar de gevolgen van verhoging van de maximum snelheid naar 130km/uur afdeed als een ‘flutonderzoek’. Voeg daarbij Roos Vonk en Diederik Stapel en niemand hoeft zich nog in te houden bij het wegwuiven van onwelgevallig beleidsonderzoek.
Wat ik geleerd heb van Rick van der Ploeg (natuurkundige en econoom) is de waarde van langjarige studies en statistieken voor beleid. Daar zit geen speculatie bij. Van der Ploeg’s eerste daad als staatssecretaris van cultuur in 1998 was het meest recente Sociaal-cultureel Rapport uitpluizen om te zien wat er aan de hand was. Dat bleek – op zichzelf niet verrassend, maar daar gaat het niet om – de slinkende participatie van jongeren en minderheden te zijn. Zijn hele beleid over die periode van vier jaar was daarop gebaseerd en niemand die het hem feitelijk ooit heeft afgestreden. Niet sexy, niet toe te schrijven aan één persoon of onderzoeker, maar wel ‘van hoge kwaliteit en betrouwbaarheid’.
Intussen is in Groot-Brittannië de maat vol, en heeft de public administration and constitutional affairs committee (pacac) van het Lagerhuis de directeur van de UK Statistics Authority, Sir David Norgrove, gevraagd te getuigen over diens dispuut met minister Boris Johnson over de herhaalde claim – van Johnson – dat Brexit op termijn netto £350 mln per week zal opleveren. Een claim die Norgrove nu voor de tweede maal als misleidend heeft afgebrand. Citaat uit de krant: “Norgrove has recently called for statisticians to stop others from cherry-picking data to suit their arguments. In an interview with Civil Service World in June, he said: ‘There’s always been a tendency to look for the evidence that supports the policy rather than the other way round. That’s not going to end any time soon, but statisticians have an important role in trying to head that off.’”
Resilience – en dat willen we toch allemaal – vraagt van ons dat we, gebaseerd op de beste toekomstverwachtingen, langjarig investeren in het opbouwen en onderhouden van gegevensbestanden waarmee voorkomen wordt dat in de toekomst politieke energie weglekt naar disputen over feiten en effectiviteit van beleid. Mijn vraag aan de praktijk: is de informatie die we in 2017 genereren in 2030 nog even relevant? Of missen we iets waarmee we nu zouden moeten beginnen?
De praktijk; Peter Kalksma, info- en kennismakelaar bij OBI, gemeente Rotterdam
Toen het wijkprofiel Rotterdam 2016 verscheen ben ik met collega’s aan de slag gegaan om de resultaten te gebruiken voor de gebiedsplannen. Er was een cijfer, in een van de wijken, dat erg verschilde van het wijkprofiel van twee jaar daarvoor. Dat leverde niet de reactie op die ik had gehoopt (hoe zou dat komen?), maar twijfel. Twijfel of deze keer het onderzoek misschien op een andere manier was uitgevoerd en twijfel of het onderzoek wel goed was.
Het deed me eens temeer beseffen dat (goede) kwaliteit van data, informatie, resultaten van onderzoek essentieel is. Het deed me ook beseffen dat twijfel daarover iets is dat in mensen zit. Ook als een onderzoek of een kennisproduct, zoals het wijkprofiel, nog zo goed in elkaar zit, er zijn toch mensen die de kwaliteit en betrouwbaarheid in twijfel trekken. Dus ja, we moeten (langjarig) investeren in het opbouwen en onderhouden van gegevensbestanden maar als we betrouwbare gegevens (bestanden) hebben zal dat niet voorkómen dat er (politieke) energie weglekt naar disputen.
Maar wat moeten we dan? Zonder nu in filosofische verhandelingen te verdwalen, moeten we niet meer kijken naar kennis als een veranderlijk iets, dat tot stand komt in gezamenlijkheid? Een feit veronderstelt een vaststaand iets. Is dat wel zo? Als mijn vrouw en ik tegenover elkaar zitten aan tafel, met een koffiemok tussen ons in op tafel kan ik zeggen dat het oor links op de mok zit. Mijn vrouw zal net zo stellig beweren dat deze rechts zit. We hebben beiden gelijk. We kijken naar hetzelfde, maar het perspectief is anders. En zo is het met veel dingen.
Het is mijn overtuiging dat ‘de wetenschap’ zich lang heeft opgesteld als kenner van de ‘waarheid’. Het wordt immers wetenschap genoemd. En dat was ook lange tijd prima. Maar enerzijds is kritische zelfreflectie nodig en het besef dat er ook weer andere inzichten kunnen volgen uit nieuw onderzoek (het heeft ook heel veel onderzoek gevergd voordat onomstotelijk vaststond dat er een relatie is tussen roken en het krijgen van longkanker). Een onderzoek (of ontwikkeling van een monitor of index) is ook onderhevig aan keuzes, die normerend kunnen werken, waardoor inzichten ontstaan die later weer ontkracht worden door ander onderzoek. Anderzijds moeten we accepteren dat tegenwoordig iedereen toegang heeft tot heel veel kennis en informatie. Die gebruiken mensen om hun eigen keuzes te maken en inzichten te verwerven. Daar kun je van alles van vinden, maar het is een realiteit. De ‘wetenschap’ kan daartegen in het verweer komen, vanuit een houding (mooi omschreven door Hedwig te Molder, Volkskrant, 28 aug. ‘14) dat ‘dit de feiten zijn waarmee u het kan doen’. De moderne burger accepteert dat niet meer. En ja, van die zelfdenkende burger krijgen we vaak voorbeelden voorgeschoteld van tante Bep die op Facebook heeft gelezen dat…. Of politici die een onderzoek een flutonderzoek noemen omdat de uitkomst hen niet bevalt…. Daar mag best een ferm geluid tegenover staan. Maar met de vele weldenkende mensen die de kennis uit onderzoeken in twijfel trekken, met die mensen zou de ‘wetenschap’ in gesprek kunnen gaan. Inzichten delen, argumenten uitwisselen, perspectieven vergelijken. En zo nieuwe kennis opdoen.
In mijn eigen praktijk betekent dat bijvoorbeeld: niet het wijkprofiel, of andere kennisbronnen, presenteren aan de collega’s met de boodschap dat “dit het is” maar met de vraag: wat zien we? Hebben we een gedeeld beeld? Zo niet, waar zit hem dat in? Dan heb je een gesprek, dat op zich ook al weer nieuwe kennis oplevert. En dan ben je gelijkwaardig partner, en niet de onderzoeker of wetenschapper die ‘het’ wel weet. En ik kan zeggen: dat is verfrissend en leerzaam.
O ja, om een dergelijk gesprek te kunnen voeren is een basis nodig. Dus: blijven investeren in betrouwbare statistieken. En als je die hebt, dan begint het pas!