Duo-Column: Heeft evidence based werken nog wel de toekomst?
De overtuiging
In een tijd waarin de media bol staan van discussies over ‘alternative facts’, lijkt het heel lang geleden dat een kabinet sprak over de spreiding van kennis. Maar dat was onderdeel van het motto van het kabinet Den Uyl ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Ik moest daar afgelopen week aan denken toen evidence based werken van diverse kanten bediscussieerd werd.
Bij het 5-jarig jubileum van onze gemeentelijke Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ) braken zowel oud-wethouder Van den Anker als huidig wethouder De Jonge een lans voor het werk van TIJ. Niet alleen heeft TIJ al veel kennis opgeleverd over interventies die we als Rotterdam zelf uitvoeren of inkopen, het heeft ons ook geleerd hoe we een beter opdrachtgever moeten zijn. Het heeft meegeholpen aan het leggen van de kennisbasis onder het beleidskader jeugd ‘Rotterdam Groeit’. Het dringende pleidooi van Marianne van den Anker was dan ook om het werkterrein van TIJ uit te breiden naar het hele sociale domein.
Het werk van TIJ sluit aan bij een advies van een denktank evidence based werken in de jeugdsector die 22 juni haar visie ‘Samen lerend doen wat werkt’. Ik mocht lid zijn van deze denktank en het was fascinerend te zien hoe inzichten uit praktijk, onderzoek, onderwijs, van cliënten en van beleid met veel gesprek bij elkaar kwamen. Het gaat er om evidence based werken niet te beperken tot alleen wetenschappelijke kennis, maar juist te combineren met kennis uit de praktijk en de kennis van cliënten. Bovendien vraagt het om een lerend en reflecterend proces.
Kortom, je zou denken; dat sluit goed op elkaar aan en het voegt iets toe aan ons beleids- en uitvoerende werk. Zorgen dat we in het ontwikkelen van beleid en in de uitvoering gebruik maken van de verschillende soorten kennis, zorgvuldig evalueren en reflecteren.
En toen was er opeens het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving ‘Zonder context geen bewijs’. Over de illusie van ‘evidence-based practice in de zorg’. Er werden vragen gesteld bij het ophemelen van evidence based werken en zelfs bij de rol daarvan in de geneeskunde. Nu zegt het advies natuurlijk veel meer, maar even dacht ik ‘o jee, Rotterdammers gaan weer alleen doen en niet denken’ en ‘we geven alle ruimte aan ieders eigen praktijk’.
Beide adviezen leggen echter de nadruk op de context van kennis, het benutten van meerdere kennisbronnen en het reflecteren en leren. Dat zijn aandachtspunten die we zowel in onderzoek als in beleid ter harte kunnen nemen. Onderzoek dat zich niet bewust is van de context en denkt alleen feiten te produceren, zal zelden gebruikt worden. Beleid dat geen gebruik maakt van de beschikbare verschillende vormen van kennis zal waarschijnlijk weinig effectief zijn. En beiden moeten beter reflecteren en leren, juist ook met elkaar.
Dat laatste kan lastig zijn want leren met gelijkgestemden lijkt makkelijker en sneller te gaan. Echter juist de soms schurende dialoog kan voorkomen dat een ieder in zijn eigen wereld van (alternatieve) feiten komt.
Onno de Zwart
Directeur Welzijn, Zorg en Jeugdhulp
Voor wie meer wil lezen, zijn de beide stukken hier te vinden.
Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving
https://www.raadrvs.nl/publicaties/item/zonder-context-geen-bewijs
Er is wel toekomst maar geen recept…
Wat is het alternatief? Zo zou ik de titelvraag van Onno de Zwart willen beantwoorden. Wat is het alternatief? Dat de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) vraagtekens plaatst bij rigide toepassingen van ‘evidence based practice’ is terecht. Dit doet echter niets af aan het idee van het beter benutten van wetenschappelijke kennis in de professionele besluitvorming in beleid en uitvoering.
Dat de RVS constateert dat de productie van ‘evidence’ nogal lastig is (die verdomde context) en dat geldigheid van dit type kennis betrekkelijk is, is eveneens terecht. En tegelijkertijd, vanuit sociaalwetenschappelijk perspectief, een boutade: dergelijke kennis is in essentie tijd- en plaatsgebonden. Dat heeft nu eenmaal met haar studieobject te maken; de handelende mens. Niets nieuws onder de zon dus. Het maakt de productie van kennis en de toepassing ervan niet gemakkelijker, maar hé, wie heeft ooit beweerd dat kennisgedreven werken simpel is? Op zichzelf geen reden om het idee van ‘evidence based practice’ op de mestvaalt van de geschiedenis te werpen.
Het is daarom mooi dat Rotterdam de weg naar meer ‘evidence based’ werken is ingeslagen en wil blijven bewandelen. En ik verheug me met Onno in het werk van het TIJ (een heel inspirerend lustrumcongres. Nog gefeliciteerd dames en heren!) en de wetenschappelijke benadering in het jeugdbeleid. Het is wél belangrijk om ons bewust te zijn van de risico’s. Daar wijst ook de RVS op. Zo’n benadering kan op zichzelf immers weer een keurslijf gaan vormen. Sturen op ‘bewezen effectieve interventies’ is een stap vooruit maar er kleven ook vragen aan.
Hoeveel ‘bewezen effectieve interventies’ staan ons ter beschikking? Wat weten we eigenlijk over de ‘transfereerbaarheid’ van deze interventies naar de lokale Rotterdamse praktijk? Wat zijn belangrijke condities voor werkzaamheid van deze interventies en zijn die lokaal aanwezig? Gaat het sturen op ‘bewezen effectiviteit’ niet ten koste van lokale innovatie? En hoeveel (discretionaire) ruimte bieden we professionals nog om ‘voorgeschreven’ interventies aan te passen aan wat in hun professionele oordeel van belang is om in individuele situaties te doen? We mogen niet in de valkuil van ‘recept-denken’ trappen.
De vraag is hoe blijven we daar vandaan, opdat we evidence based werken in zijn volle potentie kunnen benutten? Ik denk ook dat we veel meer het leren of ‘reflecteren’ centraal moeten stellen en op basis van dat uitgangspunt de werelden van wetenschap, beleid en praktijk moeten verenigen. Maar dan zullen er nog wel wat stappen gezet moeten worden.
Het wetenschappelijk onderzoek zal zich meer responsief moeten betonen. Nog te vaak beleven teamleiders en professionals in het veld dat onderzoek wel over hen gaat maar niet met hen. En dat het al helemaal niet bijdraagt aan verbetering van de beleids- en uitvoeringspraktijk. Onderzoek wordt dan vooral als ‘lastig’ ervaren. De aansluiting bij de issues waar zij mee te maken hebben, kan vele malen beter.
Het heeft ook gevolgen voor de organisatie van beleid. In een ‘productiegerichte’ omgeving ligt het ruimte maken voor leren en reflectie begrijpelijkerwijze niet onmiddellijk voor de hand. Anderzijds kunnen we constateren dat onderzoekers geconfronteerd worden met een enorme carrousel aan pilots en proefprojectjes die, uiteindelijk, niet vaak tot bruikbare of in breder opzicht, relevante inzichten leiden. Ik ben een groot voorstander van beleidsexperimenten. Maar wees er selectief mee, zet ze in op de essentialia van beleid en uitvoering – en pak het grondig aan.
Tot slot, de organisatie van leerprocessen in beleid en uitvoering. Het ‘ei van Columbus’ hebben we nog niet gevonden, ondanks alle investeringen in de vorm van scholing, intervisiegroepen, casuïstiek-overleggen etc. Onderzoekers in Rotterdam en daarbuiten constateren dat in het sociaal domein bijna geen sprake is van collectieve leerprocessen. Leren blijft op zijn best beperkt, met een parafrase, tot de allerindividueelste reflectie op de allerindividueelste ervaring. Het is dus van groot belang om aandacht te schenken aan de ontwikkeling van een ‘effectieve leeromgeving’.
Ik eindig met instemming met het voorstel van Onno om een (zo nodig schurende) dialoog aan te gaan en ‘samen te leren’: er is geen andere weg, er bestaan geen recepten. Sterker, ik zou in deze tijden van transformatie de urgentie daarvan willen benadrukken.
Toine Wentink - onderzoeker gemeente Rotterdam (OBI)